Vervolg hoofdstuk 5 van : 'De grote scheiding' door C.S. Lewis.


´ Ik begrijp niet precies waar je op aan stuurt', zei de schim.
'Ik stuur nergens op aan', zei de geest, 'ik zeg je alleen dat je berouw moet
hebben en geloven'.
'Maar beste jongen, ik geloof al! ....
We mogen het dan niet volkomen eens zijn, maar je beoordeelt me geheel
verkeerd als je niet beseft, dat mijn geloof een zeer reëel en kostbaar ding
voor me is'.
'Goed dan', zei de ander, alsof hij van plan veranderde.
'Wil je in mij geloven?'
'Hoe bedoel je?'
'Wil je met mij meegaan naar de bergen? Eerst zal het wat pijn doen, zolang je
voeten niet gehard zijn.
De werkelijkheid is scherp voor de voeten van schimmen.
Maar wil je meegaan?'
'Nu, dat is een voorstel.
Ik ben volkomen bereid het te overwegen.
Natuurlijk zou ik enige zekerheid moeten hebben…. Ik zou de garantie willen
hebben, dat je me ergens heenbrengt, waar ik een wijder arbeidsveld en
meer speelruimte vind voor de talenten, die God me heeft geschonken;
en een sfeer van vrij onderzoek; kortom, alles wat men verstaat onder
beschaving en.. eh… geestelijk leven'.
'Neen', zei de ander, 'ik kan je niets van dat alles beloven.
Geen wijder arbeidsveld: je bent daar helemaal niet nodig.
Geen speelruimte voor je talenten:
alleen maar vergeving omdat je ze
verknoeid hebt.
Geen sfeer van vrij onderzoek, want ik breng je niet naar het land van de
vragen, maar van de antwoorden, en je zult er het aangezicht Gods
aanschouwen'.
'Goed, maar we moeten al deze verheven voorstellingen op onze eigen wijze
uitleggen!
Zoiets als een laatste antwoord bestaat er voor mij niet.
De wind van het vrije onderzoek moet steeds de geest blijven doorwaaien,
nietwaar?
'Beproef alle dingen'.
Hoopvol voorttrekken is meer waard dan aankomen'.
'Als dat zo was en als men wist dat het zo was, hoe zou men dan ooit hoopvol
kunnen voorttrekken?
Er zou niets te hopen zijn.'
'Maar je moet toch zelf voelen dat er iets dódends is in de idee, dat men er
IS?
Stilstand, beste jongen, wat is er vernietigender voor de ziel dan stilstand?'
'Dat denk je maar, omdat je tot nog toe de waarheid altijd geproefd hebt met
het abstracte denken.
Waar ik je breng, kan je haar proeven als honing en erdoor omhelsd worden
als door een bruidegom.
Daar wordt je dorst gelest.'
'Nou, ik ben me werkelijk niet bewust van een dorst naar een of andere
pasklare waarheid, die een eind maakt aan mijn intellectuele activiteit op de
manier, zoals jij dat voorstelt.
Kan mijn geest daar vrij de vleugels blijven uitslaan, Dick?
Daar moet ik aan vasthouden, zie je'.
'Vrij, zoals een mens vrij is om te drinken, zolang hij drinkt.
Hij is niet vrij om toch dorst te lijden'.
De schim scheen een ogenblik na te denken.
'Dat laatste is me niet recht duidelijk', zei hij.
'Luister eens', zei de blinkende geest, 'Eens was je een kind.
Toen wist je waar het onderzoek voor diende.
Er is een tijd geweest, dat je vragen deed, omdat je een antwoord verlangde
en dat je blij was als je het had gevonden.
Word weer zo'n kind, nu nog'.
'Ja, maar toen ik een man ben geworden, heb ik afgelegd hetgeen eens kinds
is'.
'Je bent helemaal op de verkeerde weg.
De dorst verlangt naar water en zo verlangt het onderzoek naar waarheid.
Wat jij nu vrij onderzoek noemt, heeft even weinig te maken met het doel van
het intellect als masturbatie met huwelijk'.
'Als we niet eerbiedig kunnen zijn, hoeven we daarom nog niet obsceen te
worden.
De onderstelling dat ik, op mijn leeftijd, terug zou keren tot de louter zakelijke
weetgierigheid van de jongensjaren, lijkt me belachelijk.
Die vraag-en-antwoord opvatting van het denken heeft in elk geval alleen
betrekking op feiten.
Religieuze en speculatieve kwesties liggen ongetwijfeld op een ander
niveau.'
'Wij weten hier niets van religie: wij denken alleen aan Christus.
Wij weten ook niets van speculatie.
Kom zelf kijken.
Ik zal je brengen bij het eeuwige feit, de vader van alle andere feitelijkheid'.
'Ik moet er ernstig tegen opkomen om God aan te duiden als een feit.
De absolute waarde zou ongetwijfeld een meer adequate aanduiding zijn.
Het is bijna…'.
'Geloof je dan niet dat Hij bestaat?'
'Bestaat?
Wat betekent bestaan?
Jij wilt het nu wel beschouwen als een soort statische, pasklare
werkelijkheid, die om zo te zeggen 'er' is, en waar ons denken zich eenvoudig
naar heeft te voegen.
Deze grote mysteries kunnen niet op deze wijze benaderd worden.
Als er iets dergelijks was ( je hoeft me niet in de rede te vallen, beste
jongen), dan zou het me, ronduit gezegd, niet interesseren.
Het zou geen religieuze betekenis voor me hebben.
God is voor mij iets zuiver geestelijks.
De geest van lieflijkheid en licht en verdraagzaamheid en.. eh…
hulpvaardigheid, Dick, hulpvaardigheid.
Dat moeten we niet vergeten, zie je'.
'Als de dorst van de rede werkelijk dood is..', zei de geest en zweeg toen
alsof hij nadacht.
Daarop ging hij plotseling verder: ' Kun je dan tenminste nog naar GELUK
verlangen?'
'Geluk, beste Dick', zei de geest kalm, 'geluk, dat zul je zien als je ouder
wordt, vindt men in de weg der plichtsvervulling.
Dat herinnert me eraan…!
Goeie hemel, dat had ik bijna vergeten.
Natuurlijk kan ik niet met je meegaan.
Ik moet aanstaande vrijdag terug zijn om een lezing te houden.
Wij hebben daar een kleine theologische kring.
O ja! Wij hebben daar veel intellectueel leven.
Nu wel niet op zo'n hoog peil.
Men bemerkt een zeker gebrek aan begrip, een zekere verwardheid van
geest.
Op dat punt kan ik wel van enig nut voor hen zijn.
Er heerst daar zelfs nu en dan een betreurenswaardige jaloersheid.
Ik weet niet hoe dat komt, maar men schijnt daar minder zelfbeheersing te
hebben dan vroeger het geval was.
Maar och, men moet niet teveel van de menselijke natuur verwachten.
Ik voel, dat ik belangrijk werk onder hen kan verrichten.
Maar je vraagt me helemaal niet, waar mijn lezing over gaat!
Ik neem de tekst, die handelt over ' het opwassen tot de maat van de grootte
der volheid van Christus' en ik werk een idee uit, waar je zeker belang in zult
stellen.
Ik begin met erop te wijzen, hoe de mensen steeds weer vergeten, dat Jezus
( hier maakte de schim een buiging) een betrekkelijk jonge man was toen Hij
stierf.
Hij zou boven sommige van Zijn vroegere inzichten zijn uitgegroeid, begrijp
je, als Hij was blijven leven.
Dat laatste zou Hij zeker, als Hij wat meer tact en geduld had gehad.
Ik zal mijn gehoor de vraag voorleggen, hoe Zijn rijpere inzichten geweest
zouden zijn.
Een buitengewoon interessante kwestie.
Wat een heel ander christendom zouden we gehad hebben, als de stichter
Zijn volle wasdom had bereikt!
Aan het eind zet ik dan uiteen, welk een veel diepere betekenis dit geeft aan
de kruisiging.
Men voelt dan pas, wat een ramp dat geweest is, wat een tragische
verspilling: zovele beloften in de kiem gesmoord.
O, moet je gaan?
Ja, 't wordt mijn tijd ook.
Dan groet ik je, beste kerel.
Het was me een waar genoegen.
't Was geweldig stimulerend en tot nadenken prikkelend.
Dáág!'


De schim knikte met het hoofd en schonk de geest een stralende
domineesglimlach - of iets wat er met zulke onwezenlijke lippen het best op
kon lijken - en stapte dan weg, zachtjes neuriënd: 'O stad van God, hoe wijd
en ver…'.

Ik lette echter niet lang op hem, want juist kwam er een nieuwe gedachte in
me op.
Indien het gras zo hard was als graniet, bedacht ik, zou dan het water niet zo
vast zijn, dat men erop kon lopen?
Ik probeerde het met één voet en mijn voet zakte er niet doorheen.
Het volgende ogenblik waagde ik mij moedig op het oppervlak.
Ik viel onmiddellijk voorover en liep een paar lelijke kneuzingen op.
Ik had er niet aan gedacht dat, ofschoon het water voor mij massief was, het
zich niettemin snel voortbewoog.
Toen ik weer overeind gekrabbeld was, bevond ik mij ongeveer dertig meter
stroomafwaarts verwijderd van het punt, waar ik de oever verlaten had.
Dit belette mij niet om stroomopwaarts te gaan; het betekende alleen, dat,
hoe snel ik ook liep, ik toch maar weinig vorderde.

Einde hoofdstuk 5.


Wordt vervolgd.
Indrukwekkend ongeloof
met een hoop quasi vroom
bla bla...